Prejudiciële vragen over de rol en taak van bewindvoerder inzake een opkomende nalatenschap

Bij beschikking van 11 april 2024 heeft het hof Arnhem-Leeuwarden prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad der Nederlanden. De vragen zijn gericht op het verkrijgen van rechtsduidelijkheid over de rol en taak van bewindvoerder inzake een opkomende nalatenschap zie de rechtsvragen hieronder en de uitspraak te lezen via de link: https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHARL:2024:2460

Vragen:

Het hof: stelt de bewindvoerder in de gelegenheid om zich uiterlijk 9 mei 2024 uit te laten over het voornemen van het hof om de volgende prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen alsmede over de inhoud van de te stellen vragen:

[vraag A]

Behoort de bewindvoerder die is benoemd op grond van artikel 1:431 BW tot de kring van wettelijke vertegenwoordigers als bedoeld in artikel 4:193 BW?

en, indien het antwoord op vraag A bevestigend luidt:

[Vraag B]

Dient ook de bewindvoerder van een meerderjarigenbewind de verklaring van verwerping, van beneficiaire aanvaarding of van zuivere aanvaarding binnen de door artikel 4:193 lid 1 BW voorgeschreven termijn van drie maanden (eventueel te verlengen door de kantonrechter) af te leggen?

[Vraag C]

Geldt indien de bewindvoerder de verklaring van verwerping, beneficiaire aanvaarding of zuivere aanvaarding niet binnen drie maanden aflegt, de nalatenschap als door de rechthebbende beneficiair aanvaard?

[Vraag D]

Geldt ook in geval van verwerping door de rechthebbende in een meerderjarigenbewind dat die verklaring binnen drie maanden moet worden afgelegd en dat bij het ongebruikt verstrijken van die termijn de nalatenschap als beneficiair aanvaard geldt?

Onderstaand onze reactie

U heeft ons verzocht de visie van brancheverenigingen Horus en NBBI weer te geven inzake de rol van de bewindvoerder in de afwikkeling van nalatenschappen. Dit geschiedt in het kader van de prejudiciële vragen, die het Hof Arnhem Leeuwarden in haar arrest d.d. 4 juni 2024 aan de Hoge Raad der Nederlanden heeft gesteld (ECLI : NL : GHARL : 2024 : 3741, vide ook ECLI:NL:GHARL:2024:2460 ; uitspraak 11 april 2024).

Graag geven wij gehoor aan uw verzoek. Ons antwoord splitsen wij op in diverse aandachtspunten. In de visie van de Brancheverenigingen is er door de wetgever in de ontwikkeling van het nieuwe erfrecht absoluut onvoldoende aandacht geweest voor de gevolgen van de bepalingen van het nieuwe erfrecht op de reeds bestaande wetgeving voor het beschermingsbewind als bedoeld in titel 19 van Boek 1 BW (verhouding artikel 4 : 193 BW en 1 : 441 lid 5 BW). Het gevolg is dat bewindvoerders in de praktijk geconfronteerd worden met nalatenschappen die afgewikkeld moeten worden, maar die bewindvoerders voor ernstige problemen stellen en die daardoor onmogelijk afgewikkeld kunnen worden.

In het litigieuze geding is het de vraag of een bewindvoerder als wettelijk vertegenwoordiger van degene wiens vermogen onder bewind is gesteld, dient te worden aangemerkt en is hij daarmee gebonden aan de in artikel 4 : 193 BW genoemde termijn om te beslissen over de wijze van aanvaarding van de nalatenschap.

In de praktijk is het vrijwel onmogelijk voor een bewindvoerder deze termijn te respecteren. Allereerst wordt een bewindvoerder in het algemeen niet, of in ieder geval niet tijdig, op de hoogte gesteld van het feit, dat een cliënt gerechtigd is tot een nalatenschap. Cliënt realiseert zich in het algemeen niet, dat deze informatie relevant is voor de bewindvoerder of meent – evenals mede-erfgenamen – dat het beter is deze informatie buiten het bewind te houden. De drie maanden termijn is dan al verstreken of dermate ingekort, dat de bewindvoerder geen gefundeerde beslissing over de wijze van aanvaarding meer kan nemen.

Als de bewindvoerder al tijdig wordt geïnformeerd, is er veel meer tijd nodig dan drie maanden om informatie te verzamelen over de omvang en waarde van de nalatenschap, welke informatie van belang is voor de beoordeling van de wijze van aanvaarding, maar ook voor het beoordelen van de vraag of een erfrechtdeskundige kan en dient te worden ingeschakeld voor de afwikkeling van de nalatenschap.

Dat betekent, dat de termijn van drie maanden voor het nemen van een beslissing over de wijze van aanvaarding, waar de Kantonrechters bij de Rechtbanken Oost-Brabant en Zutphen in de uitspraken d.d. 10 februari 2023 (ECLI : NL : RBOBR : 2023 : 743) en d.d. 28 juni 2023 (ECLI : NL : RBGEL : 2023 ; 7325) vanuit gaan voor een bewindvoerder niet haalbaar is. In beide uitspraken is het in het oog springende oordeel van de kantonrechter met betrekking tot deze termijn : het beginsel van rechtszekerheid dient te prevaleren boven het proportionaliteitsbeginsel (anders : Hof Arnhem Leeuwarden in haar uitspraak d.d. (ECLI:NL:GHARL:2022:8787)).

De brancheverenigingen zijn echter van mening, dat er beter aansluiting gezocht kan worden met artikel 1 : 441 lid 5 BW. Het rechtsgevolg daarvan is dat de bewindvoerder de tijd en ruimte krijgt goed onderzoek naar de nalatenschap te doen, de wil van de rechthebbende kan vernemen, kan uitzoeken of er überhaupt sprake is van een positieve nalatenschap of een duidelijk negatieve nalatenschap en met die resultaten vervolgens de kantonrechter kan informeren en een adequaat verzoek tot aanvaarding (al dan niet beneficiair) of tot verwerping, gestoeld op feiten, kan doen. Ook komt deze keuze tegemoet aan de uitgangspunten van bewind, namelijk het zo min mogelijk inperken van het recht op zelfbeschikking van een rechthebbende. De brancheverenigingen vinden het in dat kader dan ook bijzonder dat een rechthebbende met de bewindvoerder wel zuiver kan aanvaarden, maar de verwerping hem als keuze wordt onthouden door de wetgever.

Er kunnen bijzondere omstandigheden zijn waarom een rechthebbende, ondanks een positieve nalatenschap, deze toch persé wil verwerpen. Denk in dit kader bijvoorbeeld aan (seksueel) misbruik door een erflater waardoor de nalatenschap “besmet” is voor de rechthebbende.

Ingeval de Hoge Raad de rechtszekerheid laat prevaleren, zijn de brancheverenigingen van mening dat de gezochte rechtszekerheid wellicht wel op papier zal ontstaan, maar niet in de praktijk. Door de wetgever is namelijk onvoldoende nagedacht over (bijvoorbeeld) de volgende zaken : is een bewindvoerder wel in staat een nalatenschap af te wikkelen, in die zin, heeft hij hiervoor wel voldoende kennis en kunde in huis. Heeft hij de middelen om op gedegen wijze een nalatenschap te kunnen afwikkelen, beschikt hij wel over de noodzakelijke informatie over de boedel en is er een adequate vergoeding waarmee een recht zekere afwikkeling van de nalatenschap tot stand zal komen.

Het ontluisterende antwoord daarop is neen.

De problematiek die staande praktijk is, geven wij puntsgewijs weer :

  1. Gelet op de wettelijke taak van de bewindvoerders zijn zij (formeel) gehouden met overige erfgenamen, de nalatenschap af te wikkelen. In de praktijk blijkt vervolgens, dat de andere erfgenamen deze afwikkeling maar al te graag bij de bewindvoerder laten, omdat zij de kennis en / of tijd hiervoor ontberen. De voor de afwikkeling benodigde kennis ontbreekt echter ook bij bewindvoerders. Het afwikkelen van nalatenschappen is complex, is iedere keer anders en het vormt slechts een klein onderdeel van het reeds omvangrijke takenpakket van de bewindvoerder ; er kan in redelijk dus ook niet van een bewindvoerder worden verwacht dat die op dat punt voldoende onderlegd is of het kennisniveau van een erfrechtspecialist heeft.
  2. Ook de rechthebbende heeft mogelijk een rol of invloed. Ingeval een rechthebbende in staat kan worden geacht de rekening en verantwoording te begrijpen, kan met medewerking van de rechthebbende zuiver worden aanvaard, zulks buiten de kantonrechter om ; voor verwerpen is niets expliciet geregeld in de wet.
  3. Een bewindvoerder die wordt geconfronteerd met een nalatenschap moet beslissen: aanvaarden, aanvaarden onder voorrecht van boedelbeschrijving of verwerpen. Helaas ontbreekt hem veelal de benodigde inhoudelijke informatie om een gedegen keuze te kunnen maken.
  4. Informatie over de omvang van de nalatenschap kan je bij rechthebbende halen, echter die staat niet voor niets onder bewind en heeft vaak geen idee of kennis van de omvang van de boedel. Rechthebbenden menen ook nogal eens, dat het niet in zijn (haar) belang is de bewindvoerder alle informatie dienaangaande te verstrekken. Ook op intellect ontbreekt te vaak de kennis of vaardigheid om op die informatie te kunnen bouwen.
  5. Voor de overige erfgenamen geldt veelal hetzelfde ; voor zover ze wel over die kwaliteiten beschikken, zijn zij veelal niet bereid informatie met de bewindvoerder te delen.
  6. Informatie kan bij derde instanties worden ingewonnen, maar zij zijn veelal niet bereid de informatie te verstrekken. Zij zijn onvoldoende op de hoogte van de taken en verantwoordelijkheden van een bewindvoerder in deze of zij beroepen zich op de AVG of stellen dat geen informatie verstrekt kan worden zonder medewerking van overige erfgenamen. Bewindvoerders beschikken niet over adequate middelen om informatie over de (omvang van de) nalatenschap binnen afzienbare tijd te vergaren.
  7. Bewindvoerders worden vaak te laat geïnformeerd over een nalatenschap : zowel rechthebbende, als mede-erfgenamen zijn terughoudend met het verstrekken van deze informatie ; niet in het minst met de gedachte, dat de nalatenschap “anders toch maar naar de bewindvoerder gaat”. De drie maanden termijn is dan al verstreken zonder dat de bewindvoerder enige kennis van de nalatenschap heeft.
  8. Het te laat informeren van de bewindvoerder leidt er ook wel toe, dat vermogensbestanddelen reeds zijn verdeeld en niet meer zijn te achterhalen;
  9. Bewindvoerders worden vaak geconfronteerd met nalatenschappen die al jaren geleden opengevallen zijn en niet naar behoren zijn afgewikkeld. Als voorbeeld: bij de aanvang van een bewind blijkt sprake te zijn van een eigen woning die verkocht dient te worden. Bij controle van het kadaster blijkt dat de woning nog mede op naam staat van een inmiddels al jaren geleden voor-overleden partner staat. Dan dient de situatie van jaren her te worden gereconstrueerd wat in de praktijk een onmogelijkheid blijkt te zijn. Duidelijk is ook dat de termijn waar binnen kan worden verworpen dan allang is verstreken.
  10. Is de nalatenschap overduidelijk negatief, loopt de bewindvoerder vervolgens vaak tegen een weigerachtige kantonrechter op die geen toestemming tot verwerping geeft.
  11. Als vereffenaar dient de bewindvoerder aangifte erfbelasting te verrichten. Dat geschiedt veelal zonder dat volledig inzicht bestaat in de bezittingen, schulden van en giften binnen een nalatenschap. De bewindvoerder is echter wel aansprakelijk voor zijn handelen in deze.
  12. Voor het uitbesteden van de afwikkeling van een nalatenschap aan een erfrechtspecialist is in de boedel die de bewindvoerder beheert meestal geen geld aanwezig. Er zijn overigens ook maar zeer weinig erfrechtspecialisten die bereid zijn een afwikkeling op te starten zonder een duidelijk uitzicht op betaling voor hun werkzaamheden. De bewindvoerder kan dienaangaande meestal geen garanties verstrekken.
  13. Er is geen adequate regeling voor de vergoeding van de werkzaamheden van de bewindvoerder in nalatenschappen.

Uit het vorenstaande blijkt, dat de bewindvoerder ten aanzien van de afwikkeling van nalatenschappen met een vijftal problemen wordt geconfronteerd:

  1. De bewindvoerder heeft als (extra) taak zorg te dragen voor een behoorlijke afwikkeling van een nalatenschap, waartoe zijn cliënt is gerechtigd, waarbij hij echter geen enkel zicht heeft op de vermogensbestanddelen van deze nalatenschap en niet over middelen beschikt om cliënt, mede-erfgenamen of instanties te bewegen deze informatie met gerede spoed aan hem ter beschikking te stellen.
  2. Dat betekent, dat in de praktijk een termijn van drie maanden, waarin een beslissing omtrent de wijze van aanvaarding dient te worden genomen niet haalbaar is. Hierbij komt, dat bewindvoerders veelal eerst na het verstrijken van deze drie maanden termijn geïnformeerd worden over enige nalatenschap, die tot het vermogen van hun cliënt behoort;
  3. De afwikkeling van nalatenschappen is complex. Geen nalatenschap is hetzelfde. Bewindvoerders beschikken niet over de benodigde kennis en vaardigheden om op verantwoorde wijze tot afwikkeling van een nalatenschap te geraken;
  4. Bewindvoerders beschikken over het algemeen niet over de financiële middelen in het bewind om een erfrechtspecialist in te schakelen ; veel nalatenschappen zijn daarbij leeg of negatief, zodat de specialist ook niet via die weg kan worden betaald;
  5. De werkzaamheden voor het afwikkelen van een nalatenschap zijn omvangrijk en tijdrovend. Er is geen enkele beloning geregeld voor de door de bewindvoerder verrichte werkzaamheden in de afwikkeling van de nalatenschap. Hij is dienaangaande afhankelijk van het vermogen in het bewind, dat veelal ontbreekt en van de welwillendheid van de Kantonrechter een redelijke vergoeding voor deze extra werkzaamheden vast te stellen.

Het geheel overziende, zijn de brancheverenigingen dan ook van mening, anders dan de Kantonrechter bij de Rechtbank Oost-Brabant in zijn beslissing d.d. 10 februari 2023 (ECLI : NL : RBOBR : 2023 : 743) en de Kantonrechter bij de Rechtbank Gelderland (28 juni 2023 (ECLI : NL : RBGEL : 2023 ; 7325), dat noch de rechtspraktijk, noch de rechthebbende is gediend bij een snelle – veelal overhaaste – beslissing over de wijze van aanvaarding van een nalatenschap. Een rechthebbende is ermee gediend, dat een gedegen afweging wordt gemaakt over de wijze van aanvaarding, zulks om te voorkomen, dat nodeloze kosten worden gemaakt voor een vereffening of het komt tot een vereffening, waarbij hij financieel niet is gebaat. De praktijk leert, dat tijd nodig is om een onderbouwde beslissing, zowel naar rechthebbende, als naar de toezichthoudend kantonrechter toe, te nemen. Bewindvoerders staat daarbij het belang van hun cliënt voor ogen : indien snel duidelijk is, dat rechthebbende een financieel voordeel uit de nalatenschap toekomt, zal de bewindvoerder – voor zover dat binnen zijn macht ligt – actief en voortvarend handelen om tot afwikkeling te komen. Van een stilzitten, zoals is gesuggereerd, is geen sprake.

De brancheverenigingen zien dan ook ernstige bezwaren kleven aan het voorstel binnen de rechtspraak artikel 4 : 193 BW van toepassing te verklaren het bewind als bedoeld in boek 19 van Boek 1 BW.