Arrest en Beleidsbesluit BTW

In dit bericht lichten wij toe welke beslissingen zijn genomen door de Hoge Raad in de arresten van 14 april 2023 en door de Staatssecretaris van Financiën in het Beleidsbesluit van 19 april 2023. Wij geven de gevolgen aan onderscheiden naar winstbeogende en niet-winstbeogende beschermingsbewindvoerders en curatoren.

De Hoge Raad der Nederlanden (“Hoge Raad”) heeft op 14 april 2023 drie eindarresten gewezen (ECLI:NL:HR:2023:460/568/569). In één uitspraak is het oordeel nader toegelicht en is een overweging ten overvloede opgenomen in verband met de gevolgen van de onverbindendheidsverklaring (ECLI:NL:HR:2023:460).

HR1: De Hoge Raad heeft geoordeeld dat beschermingsbewind en curatele (“hierna: bewindvoerders”) voor de heffing van omzetbelasting moeten worden beschouwd als diensten die nauw samenhangen met maatschappelijke werk en de sociale zekerheid als bedoeld in artikel 132, lid 1, onderdeel g van de btw-richtlijn (2006/112/EC).

Het gevolg van dit eerste oordeel van de Hoge Raad is dat de diensten van bewindvoerders als zodanig kwalificeren voor toepassing van de btw-vrijstelling bedoeld voor diensten die nauw samenhangen met maatschappelijk werk en de sociale zekerheid (artikel 132-1-g btw-richtlijn).

Omdat Nederland gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om nadere voorwaarden te stellen aan toepassing van deze vrijstelling moeten ook die voorwaarden worden getoetst/beoordeeld (artikel 133 btw-richtlijn; het betreft een non-winstoogmerk criterium en een non-concurrentieverstoring als de vrijstelling wordt toegepast).

HR2: De Hoge Raad heeft ook besloten om winstbeogende bewindvoerders, zoals de procederende besloten vennootschappen en eenmanszaak, niet in aanmerking te laten komen voor deze btw-vrijstelling. De Hoge Raad motiveert deze beslissing als volgt:

  • De wetgever heeft namelijk gebruik gemaakt van de in artikel 133, onderdeel a van de btw-richtlijn opgenomen mogelijkheid om aan toepassing van deze vrijstelling de voorwaarde te verbinden dat de dienstverlener geen winst mag beogen (artikel 11-1-f Wet OB’68).
  • De door de besluitgever (algemene maatregel van bestuur) nader opgenomen uitzondering dat deze voorwaarde niet van toepassing is voor bepaalde – nader aangewezen – diensten is onverbindend omdat die bevoegdheid niet aan de besluitgever is toegekend.

Het gevolg van dit laatste oordeel van de Hoge Raad is dat alle winstbeogende ondernemers die diensten verlenen die onder de onverbindend verklaarde regeling van de besluitgever vallen, geen beroep op de vrijstelling kunnen doen. Het gaat om wijkverpleging, dagbesteding voor gehandicapten, jeugdhulp, ketenzorg, schuldhulpverlening en alle diensten die nauw samenhangen met (bedrijfs)maatschappelijk werk.

De Staatssecretaris van Financiën heeft op 19 april 2023 een beleidsbesluit uitgevaardigd (2023-9003) dat op 20 april 2023 is gepubliceerd in de Staatscourant (Nr. 12111). In dit beleidsbesluit is een tweetal goedkeuringen opgenomen, waarvan één goedkeuring betrekking heeft op het verleden (daar wordt niet op teruggekomen) en de andere goedkeuring het mogelijk maakt voor winstbeogende instellingen toch een beroep op de btw-vrijstelling te kunnen (blijven) doen.

Door deze goedkeuring zullen winst-beogende ondernemers in de genoemde sectoren die de betreffende werkzaamheden verrichten de keuze hebben hun diensten te belasten met btw (wettelijke regeling) of hun diensten vrij te stellen van btw (buitenwettelijke goedkeuring en het vertrouwensbeginsel).

STAS1: Kennelijk gaat de Staatssecretaris van Financien ervan uit dat deze ondernemers voor de vrijstelling zullen kiezen. Immers, de andere voorwaarde die in Nederland van toepassing is (non-concurrentie tussen btw-belaste en btw-vrijgestelde diensten) is afhankelijk van de keuze die ondernemers maken. De Hoge Raad stelt immers dat op het moment dat winstbeogende marktdeelnemers in dezelfde sector btw-belaste diensten verrichten dat tot gevolg kan hebben dat niet-winstbeogende marktedeelnemers de vrijstelling mogelijk niet kunnen toepassen.

Deze situatie waarin marktdeelnemers in dezelfde sector op het btw-regime kunnen concurreren met elkaar kan zich met name voordoen bij bewindvoerders. Dat komt omdat er een aanzienlijke groep winstbeogende bewindvoerders is die btw-belast handelen en dat ook na de oordelen van de Hoge Raad zullen willen blijven doen vanwege het daarmee gemoeide financiële belang dat btw in aftrek kan worden gebracht.

Dat heeft tot gevolg dat niet-winstbeogende bewindvoerders die de btw-vrijstelling wensen toe te passen, dat mogelijk niet kunnen doen.

Om die reden zal op korte termijn nader overleg door de betrokken brancheorganisaties met de Staatssecretaris van Financiën nodig zijn teneinde alle instellingen die actief zijn binnen de keten van schuldhulpverlening, bewindvoering en curatele duidelijkheid en zekerheid te kunnen geven.

En het verleden?
STAS2: Voor bewindvoerders die eerder bezwaar hebben gemaakt tegen de op aangiften voldane omzetbelasting en waarvoor nog geen uitspraak door de inspecteur is gedaan geldt mogelijk dat voor die tijdvakken de vrijstelling van toepassing is. Immers, deze tijdvakken staan nog ‘open’. De inspecteur is gehouden met inachtneming van de stand van wet- en regelgeving en de jurisprudentie uitspraak te doen (§ 23 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht).

Echter, de formulering van de Staatssecretaris van Financiën is niet geheel duidelijk en wellicht meer gericht geweest op de andere sectoren dan die van de bewindvoerders. Het overleg met de Staatssecretaris van Financiën zal daarover meer duidelijkheid moeten bieden.